HR inzake erfpachtfinanciering
Noot
Daargelaten de uitkomst van de beide arresten, is voor mij een wonderlijk aspect aan deze arresten dat het 28 jaar heeft moeten duren voordat er duidelijkheid bestaat over de wijze waarop erfpachtfinanciering in de fiscale totaalwinst wordt verwerkt. 28 jaar nadat de Hoge Raad in het zogenoemde Fagoed-arrest uit 1996 de wijze van behandeling aangaf van erfpachtfinanciering in de fiscale jaarwinst.
Wat is de problematiek?
De Hoge Raad geeft in deze arresten een antwoord op de vraag op welk deel van de waardeverandering van landbouwgrond de landbouwvrijstelling van toepassing is bij erfpachtfinanciering. De beantwoording van deze vraag is een vervolg op de beslissing van de Hoge Raad in 1996 dat erfpachtfinanciering voor de fiscale jaarwinst als een geldlening mag worden verwerkt (het Fagoed-arrest). In het Fagoed arrest verkocht een landbouwer grond aan een belegger onder voorbehoud van een tijdelijk recht van erfpacht met recht van terugkoop. De ieder jaar te betalen canon en de terugkoopsom bij gebruikmaking van het recht van terugkoop werden jaarlijks geïndexeerd. Door deze opzet bleef het economisch belang voor een groot deel bij de verkopende landbouwer berusten. Omdat dit heel erg lijkt op een geïndexeerde geldlening, mocht de landbouwer op grond van goed koopmansgebruik de grond tegen de oude boekwaarde op de balans laten staan. De ontvangen koopsom wordt dan voor de jaarwinstbepaling als geldlening verwerkt en de jaarlijkse indexatie kan ten laste van de winst worden gebracht.
Het was – zoals gezegd – 28 jaar lang onduidelijk hoe dit nu zou uitwerken voor de fiscale totaalwinst. De fiscale totaalwinst gaat over de winst die naar voren komt bij verkoop van de landbouwgrond en/of bij de staking van de onderneming. Geldt de erfpachtfinanciering ook voor de fiscale totaalwinst als een geldlening of moet de erfpachtfinanciering volgens de juridische werkelijkheid worden afgewikkeld waarbij de indexatie feitelijk een gefixeerde vergoeding is voor het deel van de waardestijging van de grond dat toerekenbaar is aan het bloot eigendom van de belegger? Op het moment van terugkoop komt de waardestijging tot het bedrag van de indexatie dus niet aan de landbouwer toe, maar aan de belegger/bloot eigenaar. En dus is de landbouwvrijstelling op dit deel van de waardeverandering niet van toepassing. Eenzelfde redenatie wordt gevolgd voor de te betalen terugkoopsom.
Arresten 27 september 2024
In de arresten van 27 september 2024 bevestigt de Hoge Raad dat de Fagoed-methode ook kan worden toegepast bij de vaststelling van de totaalwinst. De Hoge Raad herhaalt en benadrukt dat deze toepassing alleen aan de orde is wanneer het economisch belang bij de grond voor een groot deel bij de landbouwer blijft berusten.
De Hoge Raad geeft een nadere duiding wanneer hieraan wordt voldaan. Dat is het geval indien wordt voldaan aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden: 1. Aangenomen mag worden dat het verkregen terugkooprecht zijn waarde zal behouden 2. Aangenomen mag worden dat de bloot eigendom van de grond in het vermogen van de landbouwer zal terugkeren en 3. Tegen betaling van de koopsom nadat daarop de overeengekomen indexatie is toegepast, dan wel, indien dit is overeengekomen, tegen het bedrag van de vrije verkoopwaarde ingeval die lager is dan de geïndexeerde koopsom, of voor een bedrag dat overeenkomt met de oorspronkelijke koopsom als die hoger is dan de vrije verkoopwaarde. En aan deze derde voorwaarde wordt nog toegevoegd dat een verhoging van de geïndexeerde terugkoopsom bij een tussentijdse afwikkeling niet aan de toepassing van de Fagoed-methode in de weg staat.
Het doortrekken van de Fagoed-methode naar de totaalwinst betekent volgens de Hoge Raad dat de indexatievergoeding bij terugkoop van de bloot eigendom geen verband houdt met de te verwachten waardestijging van de grond. De indexatie heeft het karakter van een financieringslast en heeft daarom geen invloed op het bedrag waarmee de waardestijging van de grond in het vermogen van de landbouwer tot uitdrukking komt. Zowel voor de vaststelling van de totaalwinst als voor de toepassing van de landbouwvrijstelling blijft de indexatievergoeding derhalve buiten beschouwing. Hetzelfde geldt voor de verhoging van de terugkoopsom. De landbouwvrijstelling is daardoor volledig van toepassing op de waardeverandering van de landbouwgrond gedurende de periode van de erfpachtfinanciering. Mits natuurlijk aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Nog vragen?
Het was prettig geweest als de twee arresten volledige duidelijkheid hadden gebracht over de fiscale uitwerking van erfpachtfinanciering. Helaas is dat niet het geval.
De Hoge Raad aanvaardt de verwerking als financiering voor de berekening van de totaalwinst in gevallen waarin het de landbouwer is toegestaan de erfpachttransactie voor de jaarwinstbepaling als geïndexeerde geldleningsovereenkomst in aanmerking te nemen, en hij deze ook als zodanig heeft verwerkt (r.o. 4.3.4). Dit nu roept de vraag op hoe de totaalwinst moet worden vastgesteld indien een landbouwer bij de jaarwinstbepaling de Fagoed-methode niet heeft toegepast?
In de commentaren die op dit arrest al zijn verschenen wordt hierover verschillend gedacht. Naar mijn mening is de verwerking geen constitutief vereiste. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten al geoordeeld dat keuzes bij de jaarwinstbepaling niet van invloed zijn op de omvang van de waardeveranderingen waarvoor de landbouwvrijstelling geldt. In dit arrest (r.o. 4.2) wordt daaraan nadrukkelijk toegevoegd de voorwaarde dat het economisch belang bij het land voor een groot deel bij belanghebbende bleef berusten. Dat dit het geval is indien het terugkooprecht zijn waarde behoudt waardoor de bloot eigendom in het vermogen van de landbouwer zal terugkeren. Dus ook als de Fagoed-methode niet is toegepast mag voor de uitwerking van de stakingswinst uitgegaan worden van een financieringsopzet.
Een ander aspect is nog dat de Hoge Raad ervan uitgaat dat een groot deel van de waarde bij de landbouwer is blijven berusten. Dit roept weer de vraag op wat exact onder een groot deel moet worden verstaan.
Uit de gehele context van de overwegingen van de Hoge Raad meen ik dat dit minimaal 70-80% moet zijn wat in de fiscale hoeveelheidsnormen hoofdzakelijk tot doorgaans wordt genoemd. Het was natuurlijk duidelijker geweest als de Hoge Raad de bewoordingen van de gebruikelijke hoeveelheidsnormen had gebruikt.
Tot slot, de beide arresten laten duidelijk zien dat de feiten de toepassing van de fiscale regels bepaalt. Doordat er in het arrest van 27 september 2024 ECLI:NL:HR:2024:1248 afwijkende afspraken waren gemaakt, waardoor niet werd voldaan aan de hiervoor genoemde cumulatieve voorwaarden, was de “hoofdregel” niet meer van toepassing. En dus mocht deze erfpachtfinanciering in dit arrest niet als een geldlening worden afgewikkeld voor de totaalwinst.
mr. Erik Marcus RB- Remie Fiscaal Juridisch Adviesbureau B.V. – Uden
e.marcus@remie.nl